Inleiding
"Bidden": wie doet dat nog? Ja, samen, en liefst zingend, in een
Hagedienst. Maar thuis? En als je dat doet, vertel je dit niet aan je
vrienden. Je voelt je ermee een buitenbeentje. Is het niet een relict
uit een andere tijd? Een spelen in een spiegelkast? Of is het een
talent dat zeldzaam wordt, en daardoor kostbaar? Het is niet makkelijk
een talent te hebben dat in onze tijd eenzaamheid met zich meebrengt.
Áls vrienden ernaar vragen, hoe leg je het dan uit?
Bert ter Schegget, voor sommigen van ons een leraar, schreef:
"Het is de test op de oprechtheid van het gebed of de biddende tot rekenschap bereid is.
Alleen dan is het gebed een daad van geestelijke weerbaarheid en van mondigheid."
Door toeval ben ik notities gaan maken over mijn gewoonte dagelijks
thuis te bidden, geïnspireerd door Bert ter Schegget en door zíjn leraar
Heiko Miskotte.
DEEL 1
Ik
zocht iets anders, maar plots had ik in handen: "Het gebed als hart van
de ethiek", het verhaal waarmee Bert ter Schegget zich in 1982 als
hoogleraar christelijke ethiek aan de universiteit van Leiden
presenteerde. Ik las zijn toespraak in één adem uit, met groeiende
verbazing over hoe hij bidt.
Ter Schegget verwees enkele malen naar
de theoloog Heiko Miskotte, die hij "mijn leermeester" noemde. Ik zocht
en vond in mijn boekenkast een klein boekje dat deze Amsterdams
predikant aan het eind van zijn carrière schreef: 'De weg van het gebed"
(1962). Een ander mens dan Bert, dus ook een ander profiel van hoe híj
bidt, maar juist het aspect dat mij bij Bert raakte, trof ik ook bij hem
aan. Ik zal dit in dit artikel beschrijven.
Ik ging op
internet zoeken naar de antecedenten van deze twee mensen die mij die
dag verrasten. Heiko Miskotte verwierf in Amsterdam grote bekendheid
door zijn openlijk verzet tegen het nazisme. Hij onderhield contacten
met het ondergronds verzet en huisvestte joodse onderduikers. In 1945
werd hij hoogleraar in Leiden. Miskotte is ook markant door het grote
belang dat hij aan het Eerste Testament hechtte: "Wie de thora verstaat, verstaat de hele bijbel".
Bert
ter Schegget werd onder meer bekend doordat de synode van de Hervormde
Kerk tot zes maal toe een benoeming van hem aan de Vrije Universiteit in
Amsterdam weigerde te bekrachtigen. Dit tot woede van de - in
meerderheid zeer linkse - studenten en van een deel van de hoogleraren.
Ter Schegget zou een marxist en volgens sommige leden van de synode
zelfs een atheïst zijn. Met een benoeming in Leiden stemde de synode
uiteindelijk in: in dat rechtse milieu kon hij minder kwaad.
Waardering van een atheïst voor ons bidden.
Ter
Schegget eindigde zijn verrassende inaugurale rede met twee citaten. Om
nog eens te onderstrepen dat ons bidden niet een christelijk-introvert
gebeuren hoeft te zijn, en zeker niet de uiting van een vroomheid die
ons van de broodnodige maatschappelijke inzet afhoudt, citeert hij een
atheïst, de Praagse filosoof Milan Machovec, die in 1948 uit de gratie
van het Tsjechische "Kremlin" viel:
"Voor zover de moderne mens
het gebed alleen maar schrapt uit zijn leven, zonder dat het hem lukt,
het menselijke, dat in het gebed is vervat, te demystificeren en te
bevrijden, verliest hij de innerlijke dialoog met zichzelf.
Zo kan
de mens niet groeien in zijn bewustzijn. Het bevrijde gebed helpt de
mens niet te capituleren, niet in de skepsis en het cynisme te
vervallen. Er zijn in het communisme praktisch geen modellen voor de
innerlijke dialoog.
Als het communisme op deze wijze het gebed geen
recht doet, zal het de religie misschien wel onderdrukken, maar nooit overwinnen."
Het andere citaat was van zijn leermeester Heiko Miskotte:
"Het is geen onschuldige zaak te breken met het gebed; zulk een daad heeft wereldhistorisch gewicht.
Het is een beslissing, die ieder voor zijn deel neemt ten koste of ten bate van allen, voor de toekomst der mensen".
Na
deze twee getuigenissen die klinken als trompetgeschal haal ik mijn
blokfluit te voorschijn om in mijn eigen woorden weer te geven wat ik
van Ter Schegget en Miskotte geleerd heb.
Biddend reiken we naar het schijnbaar onmogelijke.
"De grond van ons bidden mag een verwonderde dankbaarheid zijn als antwoord op het gebeuren van de openbaring." (t.Sch. p. 14).
Hoe versta ik deze laatste woorden: "het gebeuren van
de openbaring"? De kern van de bijbelse "openbaring" is mijns inziens
dat God alle mensen draagt - atheïsten evengoed als gelovigen - die zich
met volharding inzetten voor hun naasten
en voor de toekomst van de
samenleving; een toekomst die zij niet kennen, maar waarop zij
vertrouwen al worden zij hierom gehoond door sceptische, rationele
mensen.
Dat God zulke mensen draagt, daarvan getuigt ieder bijbelboek. Dit getuigenis noemen wij "openbaring".
Verwonderde dankbaarheid voor deze getuigenissen mag de grond van ons bidden zijn.
Ik
wil hier benadrukken dat ook het boeddhisme "openbaring" kent, evenals
de islam, en voor alles het jodendom, "de edele olijfboom waarin wij
christenen zijn geënt" (Romeinen 11,24)
Het bidden waarover ik
deze notities schrijf, gaat als regel gepaard aan een innerlijke
dialoog waarin we ons de openbaring toeëigenen en zoeken hoe we die
subjectief waar kunnen maken op onze levensweg. Op deze innerlijke
dialoog wijst de in de eerste paragraaf geciteerde Machovec.
Dit appèl tot dankbaarheid onderstreept dat wij door de Schepper niet bedoeld zijn als gesloten maar als geopende wezens.
We
worden geroepen uít onze innerlijkheid, uít de schulp van ons
privaat-ik, uít de atomisering en privatisering waarin de westerse mens
verzeild is geraakt.
Dit noemt Ter Schegget "het konkrete humanisme van God", en hij voegt hieraan toe:
"glimpen
van een kennen van God kunnen pas in ons oplichten terwijl we daden
stellen of terwijl we in een stil moment terugblikken op daden die we
gesteld hebben (t.Sch. p.14).
En Miskotte:
"Bijbels bidden is
slechts mogelijk als wij voluit léven, ernstig, ontvankelijk, lijdend en
strijdend léven. Als we daarbij niet uitwijken voor het heil of onheil,
maar ons de dingen aantrekken ..." (Miskotte p. 45)
"Het gebed is een zich uitstrekken naar de toekomst", (ter Sch. p. 10) "het is een akte van hoop, een verder reiken dan ons verstand voor mogelijk houdt: (t.Sch. p. 18).
DEEL 2
Bidden als uiting van solidariteit
Ik begin dit tweede deel van het drieluik met een citaat van Bert ter Schegget:
"Het gebed vangt aan en gaat uit van de solidariteit in het vlees, in het lijden; het verwoordt het zuchten van de benarde creatuur. Dat alles scheept zich in in de ruimen van het gebed.
Wie zich stelt voor het aangezicht van de God der geringen zoals dat oplicht in de slaaf Jezus, wordt aangezien door
de ogen der armen, der vermoeiden en beladenen, der verdrukten en beledigden." (t.Sch., p.17).
Ter Schegget gebruikt vijf typeringen van "de geringen door wier ogen
God ons aanziet". Toch stel ik dat wij vaak niet weten wie die
"geringen" zijn tot wie wij vandaag geroepen worden haar/hem als onze
naaste te herkennen. Dit kan íedere mens zijn. Ja, op sommige momenten
in ons leven zullen wij dit zelf zijn.
Ik stel: niet alleen God is
onkenbaar, ook onszelf kunnen wij niet echt kennen, en zo is in eerste
instantie ook onkenbaar wier ogen ons vandaag vanuit vaak verborgen pijn
aanzien, wie vandaag deze "geringen" zijn.
Bovenstaand citaat staat centraal in de gedachtegang van Ter Schegget. Vervolgens verrast hij opnieuw door te zeggen:
"Vraag niet om redding uít het lijden: dat zou de solidariteit opheffen, die was dan slechts een mooie pose. Vraag met de mensen die de "God der geringen" vandaag als je naasten op je pad plaatst, dat de doxa, de heerlijkheid van God op de lijdenden moge rusten. Vraag om redding ín de diepten, niet uít de diepten" (t.Sch. p. 17).
Dan worden we, concludeer ik, geroepen om als we bidden, én zo ook in
de andere uren van de dag, verveling en dorheid niet te ontlopen. Blijf
juist in die dorheid. Pascal: "Blijf op je plek". Weet je in die dorheid verbonden met de tallozen wier bestaan op dit moment een en al dorheid is.
Eckhart
(schrijver over mystiek, 1260-1328) leert ons niet bang te zijn voor
ervaringen die ons een gevoel geven verbrijzeld te worden: blijf in die
verbrijzeling. Weet je in die verbrijzeling verbonden met de tallozen die in onze samenleving verbrijzeld worden.
Wie
van ons heeft niet soms het gevoel "niets te zijn"? Ik besef nu dat we
dit niet moeten ontlopen, maar dat we ons in die dagen mogen verbinden
met hen die door onze maatschappij als "niets" worden behandeld.
En weer: wie dit zijn, weten we vaak niet.
God zetelt niet "in den hoge"
Jezus leert ons in het Onze Vader te bidden:
"Uw Rijk kome" (Matteüs 6, 7 e.v.).
Het
zal komen, zichtbaar worden, niet onder de welgestelden, nee, die mogen
wel toetreden, maar de grondslag en het begin van zijn Rijk bevindt
zich onder de mensen wier leven zeer moeilijk is.
Ja, vaak
zijn dat de mensen aan de onderkant van de samenleving of buiten de rand
ervan. Als ook daar mensen elkaar steunen en dragen, elkaar midden in
de armoede en ellende bevestigen in hun waardigheid, zoals in Auschwitz
een aantal vrouwen elkaar gaande hielden door hun solidariteit met
elkaar, dan is daar zijn Rijk al aangevangen!
Dit sluit aan bij
de overtuiging van Dietrich Bonhoeffer. Aan het einde van zijn leven was
hij ervan overtuigd dat wij geroepen worden te geloven in een
omgekeerde transcendentie: God zetelt niet "in den hoge", maar Hij woont
bij de minsten der mensen. Daarom is dáár de grondslag en het begin van
zijn Rijk. Daarom is de enige weg om deel te hebben aan zijn Rijk: ons
verbinden met de minsten der mensen. De officiële Kerk vergeet dit vaak.
Maar in alle eeuwen zijn er groepen christenen geweest die dit
voorleefden. En nu leeft paus Franciscus dit in eenvoud, maar consequent
voor.
Deze "omgekeerde transcendentie" is wat Bert ter Schegget "het concrete humanisme van God" noemt.
Binnenkort
horen of lezen wij weer het kerstevangelie van Lukas (2,1-13): ouders
die om te bevallen van hun kind, geen andere plek vinden dan een
dierenstal, en herders, in die tijd de onderkant van de samenleving, "de
geringen", aan wie als eersten de blijde boodschap van deze geboorte
verkondigd wordt.
Dat waar ik in deze paragraaf over schrijf, leert
mij alle romantiek van het kerstverhaal van me af te schudden. De
gedachtegang van Ter Schegget en Bonhoeffer leggen de ernst bloot van
wat het kerstverhaal ons wil verkondigen.
Het doet mij ook denken aan woorden van de apostel Paulus:
"Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had: hij die de gestalte van God had,
hield zijn gelijkheid aan God niet vast. Hij deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf " (Filippenzen 2, 5-7).
DEEL 3
Wat betekent hetgeen ik in de vorige twee delen schreef, voor wat we in ons gebed vrágen?
Wat mij tot heden duidelijk werd, heeft gevolgen voor ons vraaggebed. Heiko Miskotte schrijft hier nauwkeurig over:
"We schieten tekort als we om wat dan ook vragen zonder dit in verbinding te brengen met het Rijk Gods dat momenteel aanbreekt.
Jezus is hierover duidelijk:
"Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid
en al deze dingen zullen u als toegift geschonken worden" (Matteüs 6,33).
"Zoeken" is een werk-woord, het vergt een loslaten van ons gemakzuchtig gesetteld zijn, een loslaten van de zekerheid dat we al gevonden hebben wat echt belangrijk is. Het vergt een nieuw kijken, een speuren, een opletten.
We mogen God om heel feitelijke dingen vragen, maar altijd met een zekere onthechting,
zelfs als het gaat om wat voor ons heel belangrijk is zoals gezondheid, of beter contact met partner, kind of vriend.
Als we ondanks ons gebed en onze eigen inspanningen op zulke levensgebieden met tegenslagen te maken krijgen, dan zal het vraaggebed een smartelijk zoeken worden hoe we hiermee zo kunnen omgaan, dat we een vonkje bijdragen aan de groei van Gods koninkrijk op onze aarde." (Miskotte, "De weg van het gebed", blz. 32-40, m.n. blz. 34 onderaan - 35)
Toen zijn leerlingen hem vroegen: "leer ons bidden", leerde Jezus hen
het Onze Vader. Als we "Geef ons heden ons dagelijks brood" verstaan als
samenvatting van al onze persoonlijke noden en behoeften, dan hoef ik
verder niet toe te lichten dat deze paragraaf niets anders is dan een
uitleg van de kern van dit gebed van Jezus.
Als we zo bidden, worden we pas werkelijk onszelf
Paulus schrijft aan zijn mede-christenen in Rome:
"Wij weten niet wat wij in ons gebed tot God behoren te zeggen" (Romeinen 8,26).
Nee,
natuurlijk niet: het gebed is immers een zich uitstrekken naar de
toekomst, het is een akte van hoop, een verder reiken dan ons sceptische
verstand voor mogelijk houdt (zie de tweede paragraaf van het eerste
deel van dit artikel). Ja, veel van wat Paulus in dit achtste hoofdstuk
van zijn Romeinenbrief schrijft, krijgt een nieuwe betekenis als wij ons
openen juist voor de mensen die in hun nood uitzien naar onze
verbondenheid met hen:
"Reikhalzend wacht de schepping op de onthulling van de zonen-en-dochters van God (vers 19). Heel de schepping zucht en is in barensnood tot nu toe.Als we nu al zouden zien waarop we hopen, zou het geen hoop meer zijn. ...
Maar als we hopen op wat nog niet zichtbaar is, blijven we in afwachting daarvan volharden. De Geest helpt ons in onze onmacht. ....
De Geest pleit voor ons met woordloze zuchten" (uit vers 22-26).
Prachtig hoe de hele schepping in barensnood ernaar uitziet dat
onthuld wordt hoe zij die getroffen worden door hongersnood en
oorlogsgeweld, maar ook wij die allen op onze beurt soms behoren tot de
geringen, hoe onthuld zal worden dat wij allen zonen-en-dochters van God
zijn.
In sommige stromingen van het Boeddhisme wordt
benadrukt dat als we onszelf verliezen in aandacht voor onze naasten,
"ons ware ik" in ons zal opbloeien, wat Boeddha "de verlichting" noemt.
En Jezus zei hetzelfde in weer andere woorden:
"Wie zijn leven verliest om mijnentwil
- dit is omwille van de mensen met wie hij zich vereenzelvigde -
die zal het vinden" (o.a. in Lukas 9,24).
Zo schreef Hans Andreus:
"Beginnen te geloven
dat er een leven op aarde mogelijk is,
daags leven maar met liefde als een hartslag
en met een geluk niet alleen voor de man,
de vrouw en het kind,
maar in het zich verliezen in het andere,
elke ander, -
met mensen als kinderen,
vrienden, feestgangers. Mensen." (Gedicht
XIV in de cyclus "Misschien"; ik trof dit gedicht aan in de
verzamelbundel "Gedichten" uit 1958)
Ter Schegget legt een ander accent:
"Het ware subject wordt biddende gevonden: het ongerichte zuchten en kermen vanuit de diepten (Psalm 51) gaat over in een spreken tot God ....
Aanvankelijk is er nog geen 'ik', alleen nog maar een kreet, een stem van tussen de verbrijzelden vandaan. Pas door het oor dat God verleent, door het antwoord van zijn presentie, begint er iets van een ik-besef te ontstaan en te groeien, wordt de nieuwe, vaste geest gevormd." ( Het gebed als hart van de ethiek, blz. 11).
Laat ons gebed nuchter zijn
Ter Schegget:
"Het gebed mag niet vaag idealistisch zijn. Het dient ertoe te leiden dat het zich articuleert in het denken. Het gebed is de motor van het denken. ....
Het denken kan dan worden beschreven als een rekenschap afleggen van de hoop die in de biddende mens gewekt is. Het is zelfs de test op de oprechtheid van het gebed, of de biddende tot zulk een rekenschap bereid is. Alleen dan is het gebed een daad van geestelijke weerbaarheid en van mondigheid" (o.a. blz. 18 en 19).
Tot slot
Over
bidden valt veel meer te zeggen. Maar ik had met deze notities
geenszins de bedoeling alle facetten van ons bidden te belichten. Ik
wilde slechts onder woorden brengen wat mij diep raakte in de
getuigenissen van Heiko Miskotte en Bert ter Schegget.
Jaap van Eekelen